Laatste nieuws van Gert Jan Beute Duivenproducten
zaterdag 06-05-2023
6-5-2023
BRON OP DE HOOGTE VAN 05 MEI 2023 en www.duivensportbond.nl
Artikel 4 Vervoer door basisverenigingen 1. Bestuur Afdeling stelt vast bij welke wedvluchten de duiven door de Afdeling worden opgehaald en bij welke wedvluchten de duiven door het inkorfcentrum dienen te worden aangevoerd naar een verzamelpunt. 2. Bestuur Afdeling stelt regels vast voor begeleiding van de duiven van het inkorfcentrum naar het verzamelpunt. De begeleiding dient uit minimaal twee personen te bestaan waaronder een bestuurslid van het inkorfcentrum en een functionaris aangewezen door het Bestuur van de Basisvereniging van het inkorfcentrum. Deze begeleiders zijn geen leden van één Combinatie, geen echtgenoten, geen relatiepartners en geen bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad. 3. In de wagens waarmee de duiven worden aangevoerd naar het verzamelpunt zijn voldoende mogelijkheden aanwezig voor toevoer van verse lucht. Dichte (aanhang)wagens zijn daarom niet toegestaan. Artikel 5 Vervoer door afdelingen 1. Voor het vervoer van postduiven voor wedvluchten en africhtingsvluchten zijn Besturen Afdelingen verantwoordelijk. 2. Met inachtneming van het gestelde in Wedvluchtreglement artikel 4 en 5 verstrekt Bestuur NPO lossingsvergunningen. Zonder lossingsvergunning is vervoer en lossing van postduiven niet toegestaan. Overtreding van dit artikel kan intrekking van lossingsvergunningen tot gevolg hebben. Artikel 6 De duivenwagen 1. Iedere duivenwagen beschikt over een keuringsbewijs uitgegeven door Bestuur NPO. Keuringsbewijzen worden uitsluitend verstrekt aan duivenwagens die voldoen aan alle in dit reglement genoemde eisen. De keuringsbewijzen hebben een geldigheid van drie jaar en kunnen worden ingetrokken als niet langer wordt voldaan aan de gestelde eisen aan duivenwagens zoals neergelegd in dit reglement. 2. De controleurs Vervoer en Lossingen zijn bevoegd tot controle op de eisen waaraan de duivenwagens moeten voldoen. Zij kunnen zich bij de controles laten bijstaan door deskundigen. De controleurs rapporteren Bestuur NPO over de staat van de duivenwagens en adviseren over het verlenen van een keuringsbewijs. Reglement Vervoer en Lossingen
Artikel 7 Monitoring luchtkwaliteit duivenwagen 1. Duivenwagens bestemd voor doorgaande routes naar de losplaats beschikken over een meet-, logging- en alarmsysteem voor de luchtkwaliteit in de wagen. Dit meetsysteem voldoet aan de volgende eisen: a. gemeten wordt de temperatuur (°C) en de concentratie van koolstofdioxide (ppm); b. de meetlocaties in de duivenwagen betreffen tenminste: - korte motorwagens en containers: ‘midden-boven’ en ‘midden-onder’ - opleggers: ‘voor-boven’, ‘voor-onder, ‘achter-boven’ en ‘achter-onder’. Waarbij wordt bedoeld met: - ‘voor’: op circa één kwart van de lengte van de wagen (halverwege de voorste helft); - ‘achter’: op circa drie kwart van de lengte van de wagen (halverwege de achterste helft); ‘boven’: ter hoogte van de tweede mandenrij van boven; ‘onder’: ter hoogte van de tweede mandenrij van onder. c. sensoren of voelers bevinden zich in de spleet tussen twee naastgelegen manden van de tweede mandenrij van boven of in de spleet tussen de bovenste en een-nabovenste mandenrij. Sensoren of voelers bevinden zich niet aan de zijde van het centrale gangpad of tussen mand en deur; d. sensoren of voelers worden tenminste aan één zijde van het centrale gangpad aangebracht. e. De meet-, logging- en alarmsysteem voor de luchtkwaliteit wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 januari 2024 geïnstalleerd in de duivenwagens. 2. Bij onvolledige belading van de duivenwagen worden tenminste de mandkolommen rond of onder de sensoren of voelers met manden gevuld. 4. De grenswaarden voor de luchtkwaliteit in duivenwagens tijdens het feitelijk rijden zijn: - 28 °C luchttemperatuur - 2000 parts per million (ppm) koolstofdioxide (CO2); Deze grenswaarden mogen beiden en of afzonderlijk maximaal 4,5 uren worden overschreden waarna er minimaal één uur wordt gerust waarbij de deuren worden geopend en de duiven van water worden voorzien.
Artikel 8 Ventilatie duivenwagen 1. Iedere duivenwagen wordt geventileerd door een mechanische luchtinlaat en een mechanische of passieve luchtuitlaat. Bij een passieve luchtuitlaat dient de mechanische luchtinlaat voldoende overdruk te genereren om de passieve luchtuitlaat te realiseren. De luchttoevoer wordt door tenminste twee ventilatoren bewerkstelligd. 2. Het ventilatiesysteem wordt aangestuurd door tenminste één thermostaat waarvan de voeler zich bevindt op een ‘boven’ meetpositie zoals omschreven in artikel 7, lid 1. 3. De ventilatiecapaciteit is zodanig dat er per m³ inhoud van de wagen tenminste 30 m³/uur wordt geventileerd, oftewel een verversing van de gehele wageninhoud van tenminste eens per twee minuten. 4. De luchtstroom van de luchtinlaat naar luchtuitlaat is van dien aard dat het door of vlak langs de manden stroomt. 5. Bij geopende deuren is het ventilatiesysteem buiten werking. 6. Voorafgaand aan het vluchtseizoen worden alle relevante onderdelen van het ventilatiesysteem – waaronder ventilatoren, luchtkanalen, thermostaten, elektrische bedrading en accu’s – gecontroleerd op juiste werking, vervuiling, corrosie, slijtage of degradatie. Onderdelen worden tijdig gereinigd, onderhouden, gerepareerd of vervangen; indien relevant volgens de specificaties van de fabrikant. 7. Het ventilatiesysteem en het meet-, logging- en alarmsysteem voor de luchtkwaliteit worden jaarlijks gecontroleerd en gekalibreerd. Voor de systemen worden zoveel mogelijk onderhoudscontracten afgesloten. 8. Van de inspecties en kalibratie wordt een rapport opgemaakt door de afdelingen; deze kan op aanvraag getoond worden. 9. Om absorptie van warmte uit zonlicht door de duivenwagen te minimaliseren is de bovenkant van de duivenwagen wit. Van voor-, zij- en achterkant is de basiskleur (d.w.z. exclusief eventuele belettering, bestickering of opdrukken) wit.
Artikel 10 Convoyeurs 1. Bij ieder konvooi benoemt de wedvluchtorganiserende instantie een hoofdconvoyeur en tenminste één convoyeur. 2. Bij Nationale Concoursen wijst Bestuur NPO de hoofdconvoyeur aan. 3. De convoyeurs beschikken over een door Bestuur NPO uitgegeven convoyeurspas, bevattende naam en pasfoto van de convoyeur. 4. De hoofdconvoyeur is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens transport, tijdens het wachten, bij de lossing en bij het verlaten van de lossingsplaats. 5. De hoofdconvoyeur vervult zijn taken zoals die zijn vastgelegd in een instructie voor hoofdconvoyeurs en die door Bestuur NPO wordt vastgesteld en ter kennis wordt gebracht aan de Besturen Afdelingen. Daarnaast ziet de hoofdconvoyeur toe op een correcte naleving van de bepalingen in dit reglement. 6. De overige convoyeurs volgen de aanwijzingen van de hoofdconvoyeur op. 7. De hoofdconvoyeur rapporteert de lossingsverantwoordelijken nauwgezet over de weersomstandigheden en alle andere bijzonderheden op de lossingsplaats. Artikel 11 Verzorging van de duiven 1. Tijdens het wachten is bij een enkele duivenwagen tenminste één persoon aanwezig. Bij een konvooi is tenminste één persoon per drie duivenwagens aanwezig. 2. Tijdens het vervoer wordt er maximaal na zes uren minimaal één uur gerust waarbij de deuren worden geopend en de duiven van water worden voorzien. Is de temperatuur in de duivenwagen 28 ºC of hoger en of de koolstofdioxide (CO2) hoger dan 2000 parts per million (ppm), dan wordt er na maximaal 4,5 uren minimaal één uur gerust waarbij de deuren worden geopend en de duiven van water voorzien. 3. Het convoyagevoer bestaat uit ofwel enkelvoudige maïs ofwel een mengeling dat voldoet aan de volgende eisen: a. bestaande uit minimaal 50% mais, maximaal 10% peulvruchten, aangevuld tot honderd procent met granen en zaden; b. bestanddelen hebben een korrelgrootte van minimaal 3 mm; c. bestanddelen komen algemeen voor in duivenvoeders; d. bestanddelen hebben een hoge houdbaarheid; 4. Als de duiven twee dagen of meer in de duivenwagen verblijven, worden de duiven tenminste één maal per dag gevoerd met uitzondering van de dag van inkorving. Voor de verwachte reistijd is minimaal 20 gram voer per duif per dag aanwezig. Tevens wordt vooraf bepaald op welke manier extra voer aangevoerd kan worden. Het aanwezige voer wordt op een droge plek opgeslagen. Een afzonderlijke voerkist verdient de voorkeur. 5. De duiven mogen pas gelost worden 3 uur na het voeren van 10 gram per duif.
6. Onmiddellijk na aankomst op de lossingsplaats ontvangen de duiven water. Het water blijft beschikbaar tot na de lossing.7. De watercapaciteit van de watertank is voldoende voor de noodzakelijke drinkbeurten, inclusief het doorspoelen. Bij aankomst op de lossingsplaats is er aandacht voor onbelemmerde toevoer van water voor de watertanks. Daarbij wordt regelmatig op navulling toegezien. Na de lossing worden de watertanks leeggemaakt. 8. Na de lossing worden de manden elk afzonderlijk gecontroleerd op achtergebleven duiven. Zieke duiven of duiven die niet in staat zijn om te vliegen worden mee teruggenomen en overhandigd aan de vervoersverantwoordelijken. 9. Elk konvooi beschikt over één duivenmand voor kennelijk zieke duiven. 10. Slechts de convoyeurs, chauffeurs en controleurs Vervoer en Lossingen zijn bevoegd om de duivenwagens met duiven te betreden. Controleurs Oneigenlijk Gebruik van Stoffen bij Postduiven zijn bevoegd de duivenwagens te betreden indien zij van Bestuur NPO opdracht hebben om controle uit te voeren. Artikel 12 De voorbereidingen van de lossing en de lossingsplaats 1. Bij aankomst op de lossingsplaats worden de zegels van de manden gecontroleerd. 2. Niet eerder dan een half uur voor de lossing worden de zegels verbroken. 3. De lossingsplaats wordt ordelijk achtergelaten waarbij voer, veren en zegels worden opgeruimd en niet op de lossingsplaats achtergelaten. Indien er voorzieningen zijn op de lossingsplaats mag men daarin het vuil deponeren, in andere gevallen wordt het vuil meegenomen en elders in een daartoe bestemde voorziening gedeponeerd. De hoofdconvoyeur ziet toe dat deze werkzaamheden naar behoren worden verricht. Bestuur Afdeling is verantwoordelijk dat deze werkzaamheden na iedere lossing worden verricht en is daarvoor aansprakelijk.
De lossing 1. De lossing vangt niet eerder aan dan tenminste één uur na aankomst van de duivenwagen op de lossingsplaats. 2. De lossing is vastgesteld in het Protocol Lossingen zoals vastgesteld door de NPO Ledenraad op 13 maart 2021. In het Protocol Lossingen wordt o.a. geregeld de taken, bevoegdheden en werkwijze van het IWB en de taken, bevoegdheden en werkwijze van de Lossingsfunctionarissen van de afdelingen. 3. Het in het vorige lid bedoelde document wordt in samenhang met het Reglement Vervoer en Lossingen gepubliceerd. 4. Op de lossing van een Nationale Wedvlucht zijn additionele afspraken van toepassing zoals vastgesteld door de NPO Ledenraad op 26 november 2022. Reglement Vervoer en Lossingen (2023)-7 5. Het in het vorige lid bedoelde document wordt in samenhang met het Reglement Vervoer en Lossingen gepubliceerd.
Artikel 14 Het Hitteprotocol 1. Het Hitteprotocol is onderdeel van het Wedvluchtreglement. 2. De regels van het Hitteprotocol zijn leidend. 3. Bij het lossen wordt het Hitteprotocol in acht genomen. 4. Bestuurlijke bevoegdheid NPO-bestuur a. In onvoorziene omstandigheden belegt het NPO bestuur een ad-hoc digitale vergadering met de afdelingen om te komen tot bindende besluiten. b. Het NPO bestuur geeft duidelijk aan of het een advies of besluit betreft. c. Besluiten zijn bindend voor alle afdelingen en concoursorganisaties. d. Het NPO-bestuur legt rekenschap af in de najaar Ledenraad over het toepassen van het Hitteprotocol. Artikel 14 Controle op de lossingsplaats 1. De (hoofd)convoyeurs en chauffeurs zijn gehouden om de aanwijzingen van de controleurs Vervoer en Lossingen op te volgen. 2. De controleurs Vervoer en Lossingen zijn bevoegd op alle wedvluchten met postduiven te controleren. Opdracht tot controle wordt verstrekt door Bestuur NPO. Desgewenst kunnen Besturen Afdelingen verzoeken om controle voor vluchten die zij organiseren. 3. Bij controles die op verzoek van Afdelingen worden verricht, zullen de daadwerkelijk gemaakte kosten door de Afdelingen worden vergoed. Artikel 15 Niet naleving Bij niet naleving van dit reglement brengt Bestuur NPO dit ter kennis van het bevoegde College.
Terug